De geologie van de Salmstreek

De Salmstreek heeft een heel bijzondere ondergrond als gevolg van een fenomeen dat we vandaag goed kennen: metamorfisme. Dit resulteert uit de transformatie van sediment-, stollings- en oudere metamorfe gesteenten tot een vaste vorm. Onder enorme druk recombineren deze gesteenten zich op atoomschaal tot kristallisaties, herschikkingen, herkristallisaties, enz. Deze lange en niet-aflatende vermenging heeft geleid tot de creatie van andaloesiet, hematiet, azuriet : schitterende mineralogieën rond graniet- en schistmassieven. Het aardoppervlak bestaan uit gesteenten van verschillende oorsprong.

Wat de gesteenten betreft zijn er 3 etappes:

  1. Sedimentgesteenten

Deze gesteenten vormen zich aan het oppervlak van de aarde door erosie: afslijping van het reliëf. Eerder bestaande gesteenten zijn verweerd door de gezamenlijke inwerking van water, wind en temperatuurschommelingen. De massa’s afgebrokkelde partikels werden door rivieren, gletsjers of wind afgevoerd naar lagergelegen zones (zeeën en meren) waar ze bezinken. De verschillende lagen afzettingen blijven zich opstapelen en vormen stratums (lagen van sedimentvelden) die geleidelijk weer verharden. Typisch aan sedimentgesteenten is dat ze vaak fossielen (dierlijke kadavers, plantaardige resten) bevatten). Bijvoorbeeld: zand, leem, kalksteen.

  1. Metamorfe gesteenten

Oppervlaktegesteenten werden steeds dieper bedolven en blootgesteld aan steeds hogere druk en hogere temperaturen. Hoewel ze hun vaste vorm behielden, vervormden ze tot metamorfe gesteenten. Bijvoorbeeld: leisteen, marmer, schist.

  1. Stollingsgesteenten

Deze gesteenten vonden hun oorsprong binnenin de aarde, door kristallisering of stolling van magma. Diep in de aarde vormt zich dus smeltend gesteente, in vloeibare vorm. Terwijl het naar de oppervlakte wordt gestuwd, koelt het af en neemt het een vaste vorm aan. Bijvoorbeeld: graniet, basalt. Door de tijd ondergaan deze gesteenten transformaties en circuleren ze cyclisch van het oppervlak naar diep in de ondergrond, en terug. Zo kan een sedimentgesteente, als het bedolven geraakt, transformeren tot een metamorf gesteente en soms tot magma. Deze metamorfe en stollingsgesteenten komen weer aan de oppervlakte als gevolg van de erosie van de bodems die erover liggen. Op hun beurt worden ook zij geërodeerd en zo ontstaat weer sedimentgesteente. Al deze gesteenten worden onderworpen aan belangrijke schommelingen in temperatuur en druk. Als ze dieper wegzinken, krijgen ze te maken met nieuwe temperatuur- en drukvoorwaarden. Ze passen zich aan hun nieuwe milieu aan door te transformeren. Dit fenomeen noemen we metamorfisme. Deze trage en onophoudelijke processen hebben schitterende mineralisaties doen ontstaan. In onze regio domineren twee gesteenten: leisteen en arkose. Deze werden sinds mensenheugenis gebruikt in de woning- en kasteelbouw. De Romeinen gebruikten schist al om een steenlaag op hun wegen te leggen. Leisteen (of schist) is een oorspronkelijk sedimentair gesteente. Hierin zitten ook aders van novaculiet vervat, beter bekend als coticule. Dit gesteente wordt in ons graafschap al eeuwen ontgonnen: het wordt verwerkt tot slijpsteen en vervolgens naar de hele wereld uitgevoerd. Vier eeuwen geleden werd de coticule al tot Frankfurt en Venetië vervoerd. Arkose van zijn kant, is een soort gres (zandsteen). Reeds in het neolithicum (nieuwe steentijd) werd dit gesteente gebruikt. De mensen van die tijd maakten er meer bepaald molenstenen mee, om graan te malen. Hoewel dit gesteente zich erg moeilijk laat bewerken, is het ook een bouwsteen van eerste kwaliteit.

Schist

Schist is een gesteente dat kan splijten in min of meer individuele bladen. Dit metamorfe gesteente verschijnt in twee vormen:

Gelaagd, of schistvormig

De rots splitst zich volgens ‘voorbestemde’ splijtvlakken in almaar dunnere ‘bladen’ die geschikt zijn om als leistenen te gebruiken voor zover ze voldoende resistent zijn. In de streek worden ze effectief gebruikt op de daken van woningen, als schrijfborden en indertijd als lei om op school te leren rekenen en schrijven.

Foliatie

Andere schistvarianten hebben een compactere structuur en worden in platen van ong. 1m50 afgeleverd. Ze tonen amper nog gelaagdheid of mogelijkheid om regelmatig te splijten. Deze platen dienden voor allerlei realisaties, zoals trappen, gootstenen, drinkbakken, vloeren, deur- en vensteromlijstingen, kruisen en grafstenen.

Coticule

Het Latijnse woord coticula betekent slijpsteen. De coticule (novaculiet) of scheersteen is een uitermate gemetamorfoseerd en getransformeerd schist. Het gesteente is van vulkanisch-sedimentaire oorsprong en is terug te vinden in violetkleurig schist (rijk aan mangaan), in de vorm van dunne aders van 5 tot 25 cm tussen fyllietlagen. De heldere tint van de coticule contrasteert fel met het donkere schist. Deze steen werd vooral gebruikt in de volgende beroepen: de barbier (om hun scheermessen te slijpen), schrijnwerker voor hun houtbeitels, makers van houten instrumenten, chirurgie.

 

Arkose

Arkose is een sedimentgesteente met gevarieerde tinten. Het is een soort zandsteen (gres) met vaak grove korrel. Het wordt gebruikt als bouwmateriaal voor woningen maar ook voor molenstenen, kruisen en vooral voor doopvonten.

Info@vielsalm-tourisme.be

Avenue de la Salm, 50

6690 Vielsalm

+32 (0)80 21 50 52